66 – India
Rosenzweig poneert dat het leven van de mens hier volledig
verankerd ligt in bijvoorbeeld verplichtingen, kasten en leeftijdsperioden. De bijzonderheid
van het karakter kan op latere leeftijd tot heiligheid leiden. De mens leeft
dan in navolging van Boeddha ascetisch en is verlost van alles wat hem bond,
alleen niet van zijn eigen volmaaktheid. Pas als hij zijn individualiteit verliest
door zijn sterven, is hij waarlijk verlost en gaat in tot het niets.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten