woensdag 27 november 2013



41- De plastische kosmos



Rosenzweig lanceert opnieuw een aanval op het idealisme. Voor hem is de metalogische wereld “in tegenstelling tot de wereld van het idealisme, de geheel vervulde en gevormde wereld. Ze is het geheel van haar delen.” Niet meer en niet minder, hel “al”accepteert Rosenzweig niet. Elk deel kent zijn eigen weg, “zijn eigen valcurve”, naar het geheel. In het idealisme is dit slechts één weg, waarover de “krachtstroom van het ‘al’ vliedt”. Rosenzweig noemt het idealistische systeem eendimensionaal. Het afzonderlijke wordt niet onmiddellijk uit het geheel afgeleid maar krijgt een plaats in een hiërarchisch systeem: tussen “gezin” en “staat” bijvoorbeeld, staat de “maatschappij”. Het idealisme erkent dus feitelijk het begrip “individu” niet. Daardoor worden de filosofen onpersoonlijk, hun eigen standpunt wordt onschadelijk gemaakt. Hegels filosofiegeschiedenis sluit deze geschiedenis op deze manier tevens af.
De metalogische opvatting van Rosenzweig erkent dit individu nadrukkelijk. Met deze opvatting omtrent de wereld komt er ook een nieuw concept, een nieuw type filosoof. Ook de weg van deze filosoof leidt afzonderlijk naar het geheel. Zo draagt hij de eenheid van het metalogische wereldsysteem, dat meerdimensionaal is in tegenstelling tot dat van het idealisme. Elk punt kent verbindingen naar talloze andere punten. Wij zouden dit nu een communicatief systeem noemen. De standpunten van de filosoof is subjectief en staan in relatie tot die van andere filosofen. Rosenzweig bedoelt met de titel dat het idealistische systeem een star systeem is in tegenstelling tot het metalogische systeem dat dynamisch, “plastisch” is.

donderdag 14 november 2013

40 – Teken

Rosenzweig grijpt met het begrip “circulair proces” terug op de vorige paragraaf. Hij duidt dit met de wiskundige formule B=A. dit is wat hij i.t.t. A=A, de godsformule, de wereldformule noemt. Hij gebruikt het beeld van een gevuld vat: vorm en inhoud. De vorm is passief, laat zich volgieten of ledigen. De inhoud is actief, in beweging. De inhoud voegt zich naar de vorm van het vat. Eerst is er (het concept) van het lichaam dat zich opdringt aan de geest. Die gaat dan het lichaam bouwen. De wereld als wonderbaarlijke feitelijkheid is te vergelijken met het lichaam. Het idealisme stelt de geest centraal, het “al” van de wereld. Rosenzweig stelt daartegenover dat de vorm naar de inhoud loopt, van de begrippen naar de dingen, van de soort naar het individu. B=A, is wat Rosenzweig metalogisch noemt (zie par. 11).

donderdag 7 november 2013



39 – Werkelijkheid van de wereld

Rosenzweig wijst het metafysische begrip “het gegevene” af. Hij wil af van het statische element dat daarin begrepen is. Toch begint ook hij met “het bijzondere”, dat “… trieblos, ohne Bewegung…” is. Het houdt de logische vormen in waarin alle dynamische begrippen, alles wat zich nieuw voordoet, wordt opgenomen. Daar gaat het om: “Die Erscheinung aber ist das Immerneue, - das Wunder in der Geisteswelt.” Ook hier wijst Rosenzweig de filosofie van Hegel af. Voor hem is er de wereldgeest, de Idee, die het Al bezielt en voortbrengt. Het gegevene is niet de werkelijkheid, maar datgene wat mensen daarvan maken. Voor Rosenzweig is dit te statisch. Hij spreekt over de wereldziel. De logos, het ordenende principe, doet het dynamische van wat zich in de werkelijkheid afspeelt Rosenzweig hanteert de term “Weltleib”) recht. Het verschijnsel, dat wat zich aan ons voordoet, is sterk dynamisch, verandert en vernieuwt zich onophoudelijk. De wereldziel neemt die verschijnselen op en “… mit ihr vereinigt (sie) sich zur gestalteten Welt”, de “gevormde wereld”, zoals Alex van Ligten hier terecht vertaalt.
Rosenzweig valt nu weer terug op zijn wiskundige aanpak. Het bijzondere = B, het algemene A. Het bijzondere is richtingloos, het algemene passief. Maar het heeft wel een aantrekkend krachtenveld rondom zich. Daarin stort zich het bijzondere, zoals in de vorige alinea de wereldziel de verschijnselen opneemt.  B wordt zich bewust van dit gebeuren, het aangetrokken worden door A. daarmee vervalt het blinde B, het raakt nu bewust aan de grens van het algemene. Het verdwijnt dus niet zonder meer in A. de sporen zijn te volgen. Zo is het individu niet zonder meer het bijzondere, want het vertoont de trekken van de soort , maar wel met een eigen aard. Hier wordt Rosenzweig concreet. Het individu wordt binnengeleid in de soort (“Gattung”). Er is dus geen sprake van een tegenstelling. Die is ook niet te vinden bij God in diens wezen (statisch) en vrijheid (dynamisch). Er is in zijn levend-zijn een confrontatie tussen de goddelijke macht en het goddelijke moeten. Maar die confrontatie, die tegenstelling, vindt een oplossing in het feit dat de macht zijn grenzen vindt in het moeten en dat de dwang van dit moeten wordt vrijgemaakt door de macht. De Gestalt van de wereld wordt gevormd niet door de val van het bijzondere in het algemene, maar door het opgaan van het individu in de soort. Concept, mens, en genus, gemeenschap, worden door het “En” van de vorige paragraaf verbonden. Een mens wordt verwekt, maar ligt als vrucht dan nog in zichzelf besloten. Pas bij de geboorte treedt het individu in het licht. Toch is dit individu al door het natuurkundige gebeuren van de verwekking in de soort opgenomen. Rosenzweig spreekt hier over een circulair proces, “Kreispozess”, dat hij tegenover het “Erzeugungsbegriff” van het idealisme plaatst. Dit proces is de aanschouwelijke voorstelling van het metalogische wezen van de wereld.

Opmerking 1

Voor wie dit begrip “metalogisch” niet precies meer kan plaatsen, verwijs ik naar paragraaf 11.

Opmerking 2

Rosenzweig adviseert in een afzonderlijk artikel de lezer, die het echt niet meer begrijpt, dan maar door te lezen. Verderop zal hij de draad dan wel weer oppakken. Hij vergelijkt dit dan met een veroveringsleger dat een moeilijk in te nemen stad eenvoudig achter zich laat en verder trekt, waardoor de toevoerlijnen worden afgesneden en de stad later moeiteloos kan worden veroverd. Een advies dat u als lezer misschien ter harte kunt nemen.