39 – Werkelijkheid van de wereld
Rosenzweig
wijst het metafysische begrip “het gegevene” af. Hij wil af van het statische
element dat daarin begrepen is. Toch begint ook hij met “het bijzondere”, dat “…
trieblos, ohne Bewegung…” is. Het houdt de logische vormen in waarin alle
dynamische begrippen, alles wat zich nieuw voordoet, wordt opgenomen. Daar gaat
het om: “Die Erscheinung aber ist das Immerneue, - das Wunder in der
Geisteswelt.” Ook hier wijst Rosenzweig de filosofie van Hegel af. Voor hem is
er de wereldgeest, de Idee, die het Al bezielt en voortbrengt. Het gegevene is
niet de werkelijkheid, maar datgene wat mensen daarvan maken. Voor Rosenzweig
is dit te statisch. Hij spreekt over de wereldziel. De logos, het ordenende
principe, doet het dynamische van wat zich in de werkelijkheid afspeelt
Rosenzweig hanteert de term “Weltleib”) recht. Het verschijnsel, dat wat zich
aan ons voordoet, is sterk dynamisch, verandert en vernieuwt zich
onophoudelijk. De wereldziel neemt die verschijnselen op en “… mit ihr vereinigt
(sie) sich zur gestalteten Welt”, de “gevormde wereld”, zoals Alex van Ligten
hier terecht vertaalt.
Rosenzweig
valt nu weer terug op zijn wiskundige aanpak. Het bijzondere = B, het algemene
A. Het bijzondere is richtingloos, het algemene passief. Maar het heeft wel een
aantrekkend krachtenveld rondom zich. Daarin stort zich het bijzondere, zoals
in de vorige alinea de wereldziel de verschijnselen opneemt. B wordt zich bewust van dit gebeuren, het
aangetrokken worden door A. daarmee vervalt het blinde B, het raakt nu bewust
aan de grens van het algemene. Het verdwijnt dus niet zonder meer in A. de
sporen zijn te volgen. Zo is het individu niet zonder meer het bijzondere, want
het vertoont de trekken van de soort , maar wel met een eigen aard. Hier wordt
Rosenzweig concreet. Het individu wordt binnengeleid in de soort (“Gattung”). Er
is dus geen sprake van een tegenstelling. Die is ook niet te vinden bij God in
diens wezen (statisch) en vrijheid (dynamisch). Er is in zijn levend-zijn een
confrontatie tussen de goddelijke macht en het goddelijke moeten. Maar die
confrontatie, die tegenstelling, vindt een oplossing in het feit dat de macht
zijn grenzen vindt in het moeten en dat de dwang van dit moeten wordt
vrijgemaakt door de macht. De Gestalt van de wereld wordt gevormd niet door de
val van het bijzondere in het algemene, maar door het opgaan van het individu
in de soort. Concept, mens, en genus, gemeenschap, worden door het “En” van de
vorige paragraaf verbonden. Een mens wordt verwekt, maar ligt als vrucht dan
nog in zichzelf besloten. Pas bij de geboorte treedt het individu in het licht.
Toch is dit individu al door het natuurkundige gebeuren van de verwekking in de
soort opgenomen. Rosenzweig spreekt hier over een circulair proces, “Kreispozess”,
dat hij tegenover het “Erzeugungsbegriff” van het idealisme plaatst. Dit proces
is de aanschouwelijke voorstelling van het metalogische wezen van de wereld.
Opmerking 1
Voor wie dit
begrip “metalogisch” niet precies meer kan plaatsen, verwijs ik naar paragraaf
11.
Opmerking 2
Rosenzweig
adviseert in een afzonderlijk artikel de lezer, die het echt niet meer begrijpt,
dan maar door te lezen. Verderop zal hij de draad dan wel weer oppakken. Hij vergelijkt
dit dan met een veroveringsleger dat een moeilijk in te nemen stad eenvoudig
achter zich laat en verder trekt, waardoor de toevoerlijnen worden afgesneden
en de stad later moeiteloos kan worden veroverd. Een advies dat u als lezer
misschien ter harte kunt nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten