maandag 22 juli 2013



24 – Het levend-zijn van de godheid

In § 23 is de goddelijke vrijheid in het symbool “A=” gevat. In § 22 is Gods wezen als het oneindige ‘ja’ benoemd, dat een ‘niets’ achter zich liet, waaruit het vrije ‘nee’ zich ontworstelt en tot goddelijke vrijheid wordt, die als eindige gestalte van de daad het goddelijk wezen tegemoet treedt. De eindige vrijheid neigt naar oneindige macht, oneindige willekeur. Het goddelijk wezen is vooralsnog geheel inert. De vrijheid, de willekeur, nadert dit wezen en voelt onder de invloed ervan haar kracht verlammen. Op dit punt, waar de macht gedoofd lijkt te worden door het trage “Het is” van het inerte, goddelijk wezen, is er als nieuw feit sprake van een goddelijk moeten, een lotsbestemming, waarmee de totale inertie verdwenen is. Prachtig beschrijft Rosenzweig hoe er een oneindige beweging van de vrijheid naar het wezen overvloeit, die het in zichzelf gekeerde goddelijk wezen een aangezicht verschaft. Nu kan het goddelijk wezen naar buiten optreden, een schok op de Olympus veroorzaken, de godheid is levend geworden oneindige macht en oneindige gebondenheid.

Opmerkingen:
1             Met vaste hand stuurt Rosenzweig aan naar de overgang tussen Gen. 1,2 en 1,3, de overgang van Gods geest die in zichzelf besloten boven de wateren zweeft naar de scheppende en sprekende God, zoals die pas in het Eerste Boek van het Tweede Deel beschreven wordt. Met die kennis kunnen we deze paragraaf begrijpen.
2             De Nornen zijn, aldus Alex van Ligten, de Germaanse schikgodinnen, Moira is de Griekse schikgodin.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten