donderdag 31 oktober 2013



38 Teken

Vooraf

De titels zijn soms een beetje verwarrend. Ook de hoofdstukken  21, 23 en 26 dragen deze titel.

Bespreking

Je kunt dit hoofdstuk niet met enig begrip lezen, als je er de twee voorgaande hoofdstukken niet bijneemt. 36 gaat over de binnenwereldlijke orde, de logos, 37 over de binnenwereldlijke volheid van het bijzondere, die zich uit het niets baanbreekt. Het wordt pas bijzonder in relatie tot andere verschijnselen, vandaar dat Rosenzweig schrijft dat het oog bij de geboorte blind is, het ziet pas, als het andere verschijnselen ziet. Rosenzweig geeft de orde het wiskundige teken A en het bijzondere dat van B. binnen de ordenende logos komen oneindig veel bijzondere verschijnselen voor, die getuigen van een vrije daad van God, die zelf niet aan die logos is gebonden. God is immers niet de wereld, maar heeft die geschapen. Die vrije daad van God is niet eenmalig, maar vindt onophoudelijk plaats. Uit het ‘niets’ van de wereld wordt steeds weer als gevolg van die vrije daad een ‘iets’ geboren, dat zijn plaats in die wereld krijgt. Rosenzweig eindigt met een nieuwe beeldspraak: als de orde, de logos, de vaten en werktuigen levert, voorziet die vrije daad van God in de inhoud van die vaten. Elk vat lijkt op alle andere vaten, maar de inhoud van een vat is verschillend van die van andere vaten. Maar vat en inhoud horen bij elkaar, zo ontstaat uit de afzonderlijke woorde ‘ja’ en ‘nee’ het ‘en’, het verbindende element.
Ik hoop zo dit echt lastige hoofdstuk te hebben verduidelijkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten