38 Teken
Vooraf
De titels
zijn soms een beetje verwarrend. Ook de hoofdstukken 21, 23 en 26 dragen deze titel.
Bespreking
Je kunt dit
hoofdstuk niet met enig begrip lezen, als je er de twee voorgaande hoofdstukken
niet bijneemt. 36 gaat over de binnenwereldlijke orde, de logos, 37 over de
binnenwereldlijke volheid van het bijzondere, die zich uit het niets
baanbreekt. Het wordt pas bijzonder in relatie tot andere verschijnselen,
vandaar dat Rosenzweig schrijft dat het oog bij de geboorte blind is, het ziet
pas, als het andere verschijnselen ziet. Rosenzweig geeft de orde het
wiskundige teken A en het bijzondere dat van B. binnen de ordenende logos komen
oneindig veel bijzondere verschijnselen voor, die getuigen van een vrije daad
van God, die zelf niet aan die logos is gebonden. God is immers niet de wereld,
maar heeft die geschapen. Die vrije daad van God is niet eenmalig, maar vindt
onophoudelijk plaats. Uit het ‘niets’ van de wereld wordt steeds weer als
gevolg van die vrije daad een ‘iets’ geboren, dat zijn plaats in die wereld
krijgt. Rosenzweig eindigt met een nieuwe beeldspraak: als de orde, de logos,
de vaten en werktuigen levert, voorziet die vrije daad van God in de inhoud van
die vaten. Elk vat lijkt op alle andere vaten, maar de inhoud van een vat is
verschillend van die van andere vaten. Maar vat en inhoud horen bij elkaar, zo
ontstaat uit de afzonderlijke woorde ‘ja’ en ‘nee’ het ‘en’, het verbindende
element.
Ik hoop zo dit
echt lastige hoofdstuk te hebben verduidelijkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten