donderdag 23 januari 2014



44 – De polis

Dat de metalogische opvatting tegenover de mikrokosmos makkelijker is te handhaven dan tegenover de makrokosmos, is slechts schijn. Het probleem van individu en soort werd in de Oudheid metalogisch opgelost. Volk en staat zijn bedreigende instanties voor het individu. De mens beseft dat hij deel van de gemeenschap is. De gemeenschap is zelf niet absoluut, maar legt wel een absoluut normengeheel aan het individu op. De gemeenschap is besloten, een eenheid die op zichzelf staat en voor het individu dé gemeenschap is. Die beslotenheid maakt haar tot een afzonderlijk wezen, waarvan de analyse die van een kunstwerk is. Die staat is in Hellas niet strikt georganiseerd. Die zou een absolutistische staat  inhouden met een organisatie als een volledige idealistische staatsvorming. Het individu is niet deel van het geheel, maar de staat is het ‘al’, “von dem ein einheitlicher Kraftstrom durch die Glieder geht”. Alle individuen hebben hun eigen plaats, soms zijn er tussenmachten tussen staat en individu. In Hellas had het individu een eigen plaats en kon als deel opgaan in de Gestalt van de staat, er staan geen bemiddelende instanties tussen individu en staat. Het individu verdwijnt door de gemeenschap op te bouwen. Van representatie is geen sprake, het individu is een deel van het gebouw. Van een offer van de mens aan de staat is eveneens geen sprake. Dat mensen voor elkaar instaan, dat zij garant kunnen staan voor elkaar, die gedachten passen niet in de Oudheid

Geen opmerkingen:

Een reactie posten