48 - Indien
In India
en China is men bij het ‘ja’ en ‘nee’ blijven steken, terwijl men in
Griekenland ook het ‘en’ heeft doordacht. De afwijzing door Rosenzweig is vrij
scherp: het elementaire ‘zijn’ is door de gewelddadige zelfbeperking tot het
uiterste ontwikkeld; de wereldlijke
volheid is met de sluier van Maja bedekt, vergeestelijking; het liet in alles
het ‘zelf’ gelden en het daarna oplossen in het alles en ene van Brahman; los
van de bepaaldheid van het bijzondere zoekt men het algemene daarachter. De individuele
god kreeg bij het offer en in de hymnen de trekken van de hoogste en enige God,
heel individueel ingezette hymnen gaan verloren in een kleurloze algemeenheid, in
de oude godenfamilie dringen de allegorische goden, zoals ook in Rome, door. De
vraag naar de oorsprong van de wereld wordt in de mythen op steeds een andere
manier beantwoord. “Water, wind, adem, vuur en wat al niet meer nemen al vroeg
het gezicht aan van voorwetenschappelijke grondbegrippen van de verklaring van
de wereld (M.i. heeft men dit ook in het christendom m.b.t. Gen. 1 gedaan, WK),
een wereld die juist niet opgenomen, niet ervaren, maar voor alles “verklaard”
wordt. (Vert. Alex van Ligten) De
priesters offeren niet werkelijke dingen, maar het wezen ervan. De wereld wordt
tot een systeem van begrippen gemaakt, waarbij het bijzondere als illusie wordt
aangemerkt. In de leer van Boeddha duidt men als het wezen van wezens in de
werkelijkheid de begrippen van het kennen aan. De werkelijkheid van de wereld
wordt in begrippen vervluchtigd. “En in het opheffen van het kennende en
verlangende ‘ik’ wordt uiteindelijk de hele alleen door dit kennen en verlangen
voortgebrachte wereld, inclusief haar goden en inclusief haar wezen, opgeheven
in het ‘niets’. (Vert. Alex van Ligten) “Opnieuw is het punt bereikt tot vlak
voor de grens van het ‘niets’ en toch ver in de rug van de oneindige, het ‘niets’
ontkennende en zo de zichzelf oneindig beamende algemeenheid van het kennen. (Vert.
Alex van Ligten)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten