52 - Der Schlaf der Welt
We gaan nog
even terug naar par. 11, Das Metalogische. Wat betekende dit begrip ook
alweer? Ik citeer mijn eerdere uitleg:
“We hebben het Griekse ‘meta’ zien verschijnen
als het om overstijgen ging. Maar in feite betekent het “met” of “naast” of
“buiten”. De wereld vormt een in zichzelf gesloten geheel, zichzelf genoeg.
Maar in die wereld zetelt de logos, het denken. De logos heeft, zie opmerking
3, “iets” buiten de wereld nodig om logos te kunnen zijn. Dat “iets” bevond
zich naast of buiten de wereld. De logos, het denken, overstijgt dus de wereld.
Dat is, lijkt mij, wat R. met ‘metalogisch’ bedoelt.”
Ook herhaal ik mijn samenvatting van par. 11:
“Dat
blootleggen gaat als volgt. Denken is de ene en algemene vorm van het zijn,
maar heeft zelf een inhoud, zo en niet anders. Daarmee verschilt denken van
zijn met als gevolg dat de identiteit van denken en zijn een innerlijke
niet-identiteit vooronderstelt. Het denken is een veelvuldigheid, doordat het
zowel op het zijn als op zichzelf betrokken is. De eenheid van het denken valt
dus buiten die identiteit. Men kan dus een eenheid van het denken en een
eenheid van zijn en denken onderscheiden. Vergelijk het denken zonder de op de
wereld betrokken veelheid met een lege wand. Die wand wordt ‘al fresco’
beschilderd. De wand is een eenheid, maar de wandschildering een veelheid als
zodanig, naar buiten uitsluitende alheid: het fresco heeft alles, er hoeft
niets meer bij.
Een
volgend aspect is de logica, aan de eenheid verbonden, niets buiten zichzelf
kennend noch erkennend, de eenheid dus. In de wereld van de klassieke filosofie
vindt het denken een thuis, maar gaat er niet in op, het heeft een hogere
afkomst. Die eenheid is het logische, de wereld bevat dit, is dus niet
a-logisch, maar metalogisch, een term van Ehrenberg. Waarom die term? Het ethos
was een wezenlijk bestanddeel van de mens, de eenheid van het logische was dit
van de wereld. Dat het logische geen vast bestanddeel van de wereld is, tot
haar in en uit kan gaan, veroorzaakt een afstandelijkheid, die juist het
metalogische bepaalt.”
Deze
paragraaf sluit het tweede boek over de metalogica af. Vandaar het
bovenstaande. De Gestalt van deze wereld kent een binnen en een buiten. Maar
wij zijn in dit binnen besloten, van het buiten nemen wij niets waar. Zolang
God buiten blijft, blijft hij ook onkenbaar. Met de mens is het net zo, ook hij
heeft een binnen, wat Rosenzweig de microkosmos noemt, en een buiten. Hij, die
mens, moet niet de maatstaf van buiten tegen zich aanleggen, maar gevoelig zijn
voor de bewegende kracht in zijn innerlijk. Dan krijgt die mens oor voor zijn
bestaan. Maar nòg blijft hij in zichzelf besloten, blind en doof voor buiten.
Zo kan de godheid zijn licht wel verspreiden, maar hij ziet het niet en spreekt
dan ook niet. Nu wordt de tekst zo compact, dat ik die letterlijk overneem in
de vertaling van Alex van Ligten:
“Nog mag
ze tevreden zijn zijn dat ze (die mens, WK) haar logos in zich draagt, haar
volledige en toereikende grondslag. Nog mag ze blijven wat ze is: dat wat in
zichzelf gegrond en op zichzelf gegrondvest is, het door de eigen geest tot
geest gewekte, datgene wat prijkt met de eigen volheid. Nog mag de wereld het
zijn: het metalogische.
Opmerking
1: Die mens spreekt niet, want spreken is een contact leggen met wie buiten die
mens is.
Opmerking
2: de vraag is natuurlijk hoe de barrière tussen wereld en buitenwereld, tussen
mens en de wereld rondom zich, geslecht zal worden. Daarover meer in wat nog
volgt.
Opmerking 3: Dit is dan het slot van het tweede
boek, de metalogica. Het derde behandelt de meta-ethica. Voor mijn gevoel
hebben we nu ook het moeilijkste, het meest abstracte deel van het boek achter
de rug. Ook het Derde Boek van Deel I is niet makkelijk, maar toch al beter
leesbaar dat wat we nu gelezen hebben. In de Delen II en III worden veel
aansprekender onderwerpen besproken, we zullen daar zelfs prachtige passages
aantreffen, zoals die over het Hooglied.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten