woensdag 12 maart 2014



52 - Der Schlaf der Welt


We gaan nog even terug naar par. 11, Das Metalogische. Wat betekende dit begrip ook alweer? Ik citeer mijn eerdere uitleg:
“We hebben het Griekse ‘meta’ zien verschijnen als het om overstijgen ging. Maar in feite betekent het “met” of “naast” of “buiten”. De wereld vormt een in zichzelf gesloten geheel, zichzelf genoeg. Maar in die wereld zetelt de logos, het denken. De logos heeft, zie opmerking 3, “iets” buiten de wereld nodig om logos te kunnen zijn. Dat “iets” bevond zich naast of buiten de wereld. De logos, het denken, overstijgt dus de wereld. Dat is, lijkt mij, wat R. met ‘metalogisch’ bedoelt.”
Ook herhaal ik mijn samenvatting van par. 11:
“Dat blootleggen gaat als volgt. Denken is de ene en algemene vorm van het zijn, maar heeft zelf een inhoud, zo en niet anders. Daarmee verschilt denken van zijn met als gevolg dat de identiteit van denken en zijn een innerlijke niet-identiteit vooronderstelt. Het denken is een veelvuldigheid, doordat het zowel op het zijn als op zichzelf betrokken is. De eenheid van het denken valt dus buiten die identiteit. Men kan dus een eenheid van het denken en een eenheid van zijn en denken onderscheiden. Vergelijk het denken zonder de op de wereld betrokken veelheid met een lege wand. Die wand wordt ‘al fresco’ beschilderd. De wand is een eenheid, maar de wandschildering een veelheid als zodanig, naar buiten uitsluitende alheid: het fresco heeft alles, er hoeft niets meer bij.
Een volgend aspect is de logica, aan de eenheid verbonden, niets buiten zichzelf kennend noch erkennend, de eenheid dus. In de wereld van de klassieke filosofie vindt het denken een thuis, maar gaat er niet in op, het heeft een hogere afkomst. Die eenheid is het logische, de wereld bevat dit, is dus niet a-logisch, maar metalogisch, een term van Ehrenberg. Waarom die term? Het ethos was een wezenlijk bestanddeel van de mens, de eenheid van het logische was dit van de wereld. Dat het logische geen vast bestanddeel van de wereld is, tot haar in en uit kan gaan, veroorzaakt een afstandelijkheid, die juist het metalogische bepaalt.”
Deze paragraaf sluit het tweede boek over de metalogica af. Vandaar het bovenstaande. De Gestalt van deze wereld kent een binnen en een buiten. Maar wij zijn in dit binnen besloten, van het buiten nemen wij niets waar. Zolang God buiten blijft, blijft hij ook onkenbaar. Met de mens is het net zo, ook hij heeft een binnen, wat Rosenzweig de microkosmos noemt, en een buiten. Hij, die mens, moet niet de maatstaf van buiten tegen zich aanleggen, maar gevoelig zijn voor de bewegende kracht in zijn innerlijk. Dan krijgt die mens oor voor zijn bestaan. Maar nòg blijft hij in zichzelf besloten, blind en doof voor buiten. Zo kan de godheid zijn licht wel verspreiden, maar hij ziet het niet en spreekt dan ook niet. Nu wordt de tekst zo compact, dat ik die letterlijk overneem in de vertaling van Alex van Ligten:
“Nog mag ze tevreden zijn zijn dat ze (die mens, WK) haar logos in zich draagt, haar volledige en toereikende grondslag. Nog mag ze blijven wat ze is: dat wat in zichzelf gegrond en op zichzelf gegrondvest is, het door de eigen geest tot geest gewekte, datgene wat prijkt met de eigen volheid. Nog mag de wereld het zijn: het metalogische.
Opmerking 1: Die mens spreekt niet, want spreken is een contact leggen met wie buiten die mens is.
Opmerking 2: de vraag is natuurlijk hoe de barrière tussen wereld en buitenwereld, tussen mens en de wereld rondom zich, geslecht zal worden. Daarover meer in wat nog volgt.
Opmerking 3: Dit is dan het slot van het tweede boek, de metalogica. Het derde behandelt de meta-ethica. Voor mijn gevoel hebben we nu ook het moeilijkste, het meest abstracte deel van het boek achter de rug. Ook het Derde Boek van Deel I is niet makkelijk, maar toch al beter leesbaar dat wat we nu gelezen hebben. In de Delen II en III worden veel aansprekender onderwerpen besproken, we zullen daar zelfs prachtige passages aantreffen, zoals die over het Hooglied.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten