dinsdag 18 maart 2014



Drittes Buch (Vom Erster Teil)
Der Mensch und Sein Selbst oder Meta-Ethik

53 – NEGATIVE PSYCHOLOGIE

In par. 9 van het eerste Boek stelt Rosenzweig de meta-ethiek aan de orde. Het zou goed zijn die te herlezen en daarna mijn bespreking op deze blog. Ik haal er twee aspecten uit:
Een omschrijving van het begrip ‘meta-ethiek’ zou kunnen luiden:
“De vragen m.b.t. de ethiek worden zodanig toegespitst, dat men van denken over ethiek, dus van meta-ethiek mag spreken.”
Het tweede aspect betreft dit thema in het totale kader van Der Stern der Erlösung:
“In de vorige paragraaf stelde Rosenzweig als eerste van de trits God-wereld-mens de mens aan de orde. Nu komt een nieuwe, aan de eerst genoemde trits nauw verbonden trits ter bespreking:
God               -          het metafysische
wereld                     -          het metalogische
                                               mens             -          het meta-ethische,
                  en dat in omgekeerde volgorde.”
In een brief aan Margrit Rosenstock legt Rosenzweig zijn begrip ‘meta-thiek’ helder uit: “Dat wat eigenlijk vruchtbaar en nieuw is  in de brief aan Rudi, dat wat ook jou destijds de indruk gaf dat het een leer van de mens is zonder frasen en palmtakken, is mij nu pas duidelijk geworden. Zoals er een metafysica bestaat, namelijk een wetenschap die over God gaat, ongeacht de vraag of hij ooit de wereld wel of niet heeft geschapen, van God, als ware hij niet de heer en schepper van de ‘fysica’, maar zelf zijn eigen fysica had, en zoals Hans een metalogica maakt, een wetenschap van de wereld, geheel onverschillig over haar (de wereld) verhouding tot een dergelijk denken, een logos, maar integendeel deze logos zelf als een stuk inhoud van de wereld opvattend, in plaats van ‘Weltform’, zo heb ik een meta-ethiek opgesteld, een leer van de mens, die niet onder wetten en verordeningen staat, voor wie ethiek niet geldt, maar voor wie het ethos, als hij zo iets heeft, een deel van het Zijn zonder meer, van zijn ongerepte natuur zou zijn.” (Inken Rühle, Gott spricht die Sprache der Mensen, p, 409/410).
Wel een lange zin natuurlijk. Maar de driedeling is duidelijk:
-         metafysica, dat wat boven de kenbare wereld uitgaat, het denken over de wereld;
-         metalogica, dat wat boven het denken uitgaat, het denken over het denken;
-         meta-ethiek, dat wat boven de ethiek uitgaat, het denken over ethiek.

Nu deze paragraaf. “We weten niets van God”, zo schrijft Rosenzweig in het begin van het boek. Weten we ook niets over de mens? Als je die vraag positief beantwoordt, ontneem je de mens alle zekerheid. Toch heeft Kant dit gedaan. Je kunt het ‘ik’ alleen maar aan de vruchten ervan kennen. Ook het willende ‘ik’ kennen we alleen maar uit de moraliteit, verdienste en schuld van onze handelingen, zelfs ook die van onszelf. Dit noemt Rosenzweig ‘negatieve psychologie’, een verschijnsel dat een halve eeuw zijn impact heeft gehad. Voor Rosenzweig is dit niet het resultaat, maar het uitgangspunt van ons denken.
Tertullianus zei: “Credo quia absurdum”, d.i. : “Ik geloof omdat het ongerijmd is.” [In de brief aan de Hebreeën lezen we dan ook: “Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken die men niet ziet.” (Hebr. 11,1, WK) Sla ook Kierkegaard hier eens bij op.] Rosenzweig komt met een paradox: het geloof wordt tot een vanzelfsprekendheid. Juist doordat het weten dit als absurd bestempelt. En nog een paradox: doordat het weten niets meer eenvoudig liet, kon het geloof, dat door het weten werd afgestoten, het eenvoudige onder zijn hoede nemen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten