woensdag 28 augustus 2013



30 – Primitief atheïsme

In de leegte van nirwana en tao, waar alle leven ontbreekt, kan Gods stem niet klinken. In het ‘niets’ is ook God afwezig. Maar mensen nemen hier geen genoegen mee en er ontstaat toch weer een bloeiend heidendom. Als er maar leven is, - al is het heidens, godsvijandig leven -, kan de stem van de Levende weerklank vinden. Alle afgoden kunnen niet boven zichzelf uitkomen, maar de goden van de mythe, de Griekse goden dus, kunnen leven uitstralen, die van China en India slagen daar niet in.

Opmerking:
Het wordt hier duidelijk dat Rosenzweig het Europese heidendom hoger waardeert dan het Aziatische. Over de Germaanse mythen heeft hij het overigens niet. Bleef die bij de klassieke vorming op de Duitse gymnasia buiten beschouwing?

woensdag 21 augustus 2013



29 – China

Het belangrijkste wat in § 28 over de Chinese goden staat, is dat “… China’s god zich uitput in de gang van het ‘niets’ tot de alomvattende macht.” Buiten de hemelboog van de goden is er niets. Die macht van de hemel “  heeft zich door een eenvoudige ontkenning van het ‘niets’ los gemaakt.” De hemel balt alle macht in zich samen. Dan volgt een abstractie, een radicale ommezwaai naar het tao. Die god houdt zich muisstil, is dadenloos. In dit tao is niets, het is de holte in het vat. Dit in tegenstelling tot Brahma, waarin alles zich oplost als zoutkristallen in een oplossing. Ik citeer de laatste zinnen: “Het tao is datgene wat het ‘iets’ “bruikbaar” maakt, doordat het “niets” is, de zelf bewegingloze beweger van het beweegbare. Het is de niet-daad als de oergrond van de daad. Ook hier is het weer een uiterste: het is de ene mogelijke gestalte die het atheïsme kan aannemen, wanneer het werkelijk atheïsme wil zijn en niet wil blijven steken in het pantheïsme, noch wil verwaaien in het loutere, van iedere bijzondere relatie tot God en goden vrije nihilisme.”

Opmerkingen:
1             Rosenzweig heeft het hier niet over het atheïsme, zoald dit zich in onze westerse wereld ontwikkelde. Alister McGrath schreef hier een boeiend boek over: De ondergang van het atheïsme.
2             Ik citeer een aantekening van Alex van Ligten: “Het tao: tao is het Chinese woord voor ‘weg’ of ‘methode’. Het is van nature de juiste, zelfs volmaakte baan waarin alles geleid wordt, zonder dat ingrijpen van de mens noodzakelijk of wenselijk is.”

donderdag 15 augustus 2013



28 – Azië: De onmythische God

Rosenzweig acht het mythische van het westen hoger dan de “geestesgodsdiensten” van het oosten. De openbaring sloeg niet toevallig de weg naar het westen in. De godheden van China en India zijn schaduwbeelden, fenomenen uit de oertijd. De opmerkingen over China laat ik even liggen. De geest van India “ … put … zich uit op de straat tussen het ‘niets’ en de loutere, alles doordringende stilte van het wezen, van de goddelijke physis”. Brahman kent de vrijheid niet en blijft dood. De goden zijn “… constructies die een terugval in het elementaire betekenen”. Die teruggang leidt tot het ‘niets’.
Brahma moet eindeloos herhaald beaamd worden. Maar in dat ‘ja’ ligt het ‘nee nee’ opgesloten. Zo ontdekte men het ‘ja’ als ontkenning van het ‘niets’. “In het ene oneindige ‘zo’ werd het oneindige ontelbare “niet zo, niet zo” tussengevoegd.” “Het wezen van de godheid was het ontkende ‘niets’”. Dan is er nog één sprong naar het ‘noch-noch’ van het ‘niets’ en het ‘niet-niets’. Hier plaatst het boeddhisme het nirwana als uiterste. Daar achter ligt slechts het zuivere ‘niets’.  “Het eerste stadium op de weg, die van het ‘niets’ tot het ‘niet-niets’ voert, wordt door dit begrip gekenmerkt in een laatste nog enigszins mogelijke vervluchtiging van al het wezen.”

Opmerkingen:
1             Het belangrijkste dat ons opvalt in deze eveneens compact geschreven paragraaf, is dat de godsdienst van India in vergelijking met de beschrijving van God door Rosenzweig de weg terug gaat, terug naar een vrijwel absoluut niets. De begrippen leven en vrijheid passen niet bij de goden van India. Dat de beaming van Brahman met ‘ja’ feitelijk een ‘nee-nee’ inhoudt, laat ik voor rekening van Rosenzweig. Het is in zijn betoog wel een passende schakel op de weg naar het ‘niets’.
2             Ik citeer de opmerking van Alex van Ligten bij deze paragraaf: “Het Brahman is het universum, niet te verwarren met Brahma, de Indiase godheid. Het Brahman is de ultieme realiteit, het ‘een en alles’ waaruit alles is ontstaan.” Alex van Ligten corrigeert Rosenzweig stilzwijgend door “die Wesenhaftigkeit des Brahman” met “de wezenlijkheid van Brahma” te vertalen. M.a.w.: Rosenzweig heeft Brahman met Brahma verward.

woensdag 7 augustus 2013

27De Mythische Olympus

Tegenover dé godheid uit de vorige paragrafen plaatst Rosenzweig nu de goden van de Olympus. Hij typeert hen als “veel meer levend” dan “Hij die wij tegenwoordig de Levende noemen”. Zij leven los van de wereld van de mensen, zijn onsterfelijk, omdat de dood verre van hen blijft. De goden zijn zonder wereld, de wereld is zonder goden. Rosenzweig typeert de mythe als “….. een leven dat niets boven of onder zichzelf kent; een leven dat, ook al kunnen de dragers ervan goden , mensen of dingen zijn, zonder beheerste dingen, zonder heersende goden, is louter op zichzelf. De wet van dit leven is de innerlijke, niet boven de eigen polyfonie uit klinkende, steeds in zichzelf terugkerende harmonie  van willekeur en lotsbestemming”. Zie overigens ook het vervolg; het is niet samen te vatten.

Opmerkingen:
1             Rosenzweig trekt nu vergelijkingen tussen de godheid, zoals hij die tot nu toe ter sprake heeft gebracht en de goden van Griekenland, Azië en China. Met Azië bedoelt hij India en omgeving. Ook aan het slot van de volgende Boeken trekt hij dezelfde vergelijkingen in de context van die Boeken. Ik zie van mijn voornemen af om die paragrafen nu aan de orde te stellen, juist vanwege die context. Als bijvoorbeeld § 62, Das Heroische Ethos, aan de orde is, kan ik dit met § 27 in verband brengen.
2             Deze paragraaf is moeilijk samen te vatten, gezien het feit dat Rosenzweig die compact heeft geschreven. Let eens op de trefwoorden: onsterfelijk (i.p.v. eeuwig), natuur (zonder bovennatuur), God zonder wereld en wereld zonder goden, harmonie van willekeur en lotsbestemming, duistere gebod van zijn natuur, wisselstroom van hartstocht en lotsbestemming, even grondeloos in haat als in liefde: “….. beide, vrijheid en wezen, één in de raadselachtige eenheid van het levende -  dat is de wereld van de mythe”.

donderdag 1 augustus 2013



26- Teken

Het antwoord op de vraag (zie § 25) wordt gesymboliseerd door de vergelijking A=A. Hoe die is ontstaan, is niet meer zichtbaar. Het teken staat voor een godheid, die “….. van niets buiten zichzelf afhankelijk (is) en (…..) niets buiten zichzelf (schijnt) nodig te hebben…..” “Het innerlijk spel van de krachten, dat deze levende godsgestalte gevormd heeft, is verzonken. Juist daarmee symboliseert de vergelijking het directe levend-zijn van deze gestalte, het levend-zijn van de godheid.”

Opmerkingen:
1                      Wat Rosenzweig in de vorige paragrafen verbaal beschreven heeft, legt hij nu neer in een logisch-wiskundig symbool. Feitelijk sluit hij hiermee het Eerste Boek af. Wat volgt, zijn vergelijkingen met andere godsdiensten en een esthetische beschouwing. Verbaal voegt Rosenzweig nog iets toe. Hij legt de situatie in Gen. 1,2 vast in de twee voorlaatste zinnen en in de laatste zin bereidt hij de actie in Gen. 1,3 voor. Dit alles in schitterend proza.
2                      Het citaat in deze paragraaf is volgens Alex van Ligten van Schiller.