27 – De Mythische Olympus
Tegenover dé godheid uit de vorige paragrafen plaatst Rosenzweig nu de
goden van de
Olympus. Hij typeert hen als “veel meer levend” dan “Hij die wij tegenwoordig
de Levende noemen”. Zij leven los van
de wereld van de
mensen, zijn onsterfelijk, omdat de dood verre van hen blijft. De goden zijn
zonder wereld, de wereld is zonder goden. Rosenzweig typeert de mythe als “…..
een leven dat niets boven of onder zichzelf kent; een leven dat, ook al kunnen
de dragers ervan goden , mensen of dingen zijn, zonder beheerste dingen, zonder
heersende goden, is louter op zichzelf. De wet van dit leven is de innerlijke,
niet boven de eigen polyfonie uit klinkende, steeds in zichzelf terugkerende
harmonie van willekeur en
lotsbestemming”. Zie overigens ook het vervolg; het is niet samen te vatten.
Opmerkingen:
1
Rosenzweig trekt nu vergelijkingen tussen de godheid,
zoals hij die tot nu toe ter sprake heeft gebracht en de goden van Griekenland,
Azië en China. Met Azië bedoelt hij India en omgeving. Ook aan het slot van de volgende Boeken trekt hij
dezelfde vergelijkingen in de context van die Boeken. Ik zie van mijn voornemen
af om die paragrafen nu aan de orde te stellen, juist vanwege die context. Als
bijvoorbeeld § 62, Das Heroische Ethos, aan de orde is, kan ik dit met § 27 in verband brengen.
2
Deze paragraaf is moeilijk samen te vatten, gezien het
feit dat Rosenzweig die compact heeft geschreven. Let eens op de trefwoorden:
onsterfelijk (i.p.v. eeuwig), natuur (zonder bovennatuur), God zonder wereld en
wereld zonder goden, harmonie van willekeur en lotsbestemming, duistere gebod
van zijn natuur, wisselstroom van hartstocht en lotsbestemming, even grondeloos
in haat als in liefde: “….. beide, vrijheid en wezen, één in de raadselachtige
eenheid van het levende - dat is de
wereld van de
mythe”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten