woensdag 7 augustus 2013

27De Mythische Olympus

Tegenover dé godheid uit de vorige paragrafen plaatst Rosenzweig nu de goden van de Olympus. Hij typeert hen als “veel meer levend” dan “Hij die wij tegenwoordig de Levende noemen”. Zij leven los van de wereld van de mensen, zijn onsterfelijk, omdat de dood verre van hen blijft. De goden zijn zonder wereld, de wereld is zonder goden. Rosenzweig typeert de mythe als “….. een leven dat niets boven of onder zichzelf kent; een leven dat, ook al kunnen de dragers ervan goden , mensen of dingen zijn, zonder beheerste dingen, zonder heersende goden, is louter op zichzelf. De wet van dit leven is de innerlijke, niet boven de eigen polyfonie uit klinkende, steeds in zichzelf terugkerende harmonie  van willekeur en lotsbestemming”. Zie overigens ook het vervolg; het is niet samen te vatten.

Opmerkingen:
1             Rosenzweig trekt nu vergelijkingen tussen de godheid, zoals hij die tot nu toe ter sprake heeft gebracht en de goden van Griekenland, Azië en China. Met Azië bedoelt hij India en omgeving. Ook aan het slot van de volgende Boeken trekt hij dezelfde vergelijkingen in de context van die Boeken. Ik zie van mijn voornemen af om die paragrafen nu aan de orde te stellen, juist vanwege die context. Als bijvoorbeeld § 62, Das Heroische Ethos, aan de orde is, kan ik dit met § 27 in verband brengen.
2             Deze paragraaf is moeilijk samen te vatten, gezien het feit dat Rosenzweig die compact heeft geschreven. Let eens op de trefwoorden: onsterfelijk (i.p.v. eeuwig), natuur (zonder bovennatuur), God zonder wereld en wereld zonder goden, harmonie van willekeur en lotsbestemming, duistere gebod van zijn natuur, wisselstroom van hartstocht en lotsbestemming, even grondeloos in haat als in liefde: “….. beide, vrijheid en wezen, één in de raadselachtige eenheid van het levende -  dat is de wereld van de mythe”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten