35 – Ordening van de wereld
Het ‘niet-niets’wordt beaamd en leidt tot een ‘oer-ja’. Dat zagen we al
eerder (§ 17). Maar daar had dit ‘ja’ betrekking op God, het oneindig rustend
wezen. Hier betreft het de wereld met “steeds opnieuw voortgebrachte en nieuw
ontvangen volheid van de
gezichten”. Hier betreft dit ‘ja’ het “ “overal” aanwezig en “altijd” durend
iets”. Van God kun je dat niet zeggen, over hem kun je alleen maar stamelen.
“Het ‘zijn’ van de
wereld moet werkelijk haar ‘overal’ en ‘altijd’ zijn. overal en altijd is
echter het ‘zijn’ van de
wereld slechts in het denken. De logos is het wezen van de wereld.” Het denken is een
“veelvertakt systeem”, het is toepasbaar op de wereld. Het is gericht op het
‘zijn’ van de
wereld. De eenheid van zijn oorsprong valt niet aan te tonen, die ligt buiten
de wereld. Of de oneindige eenheid van het goddelijke ‘zijn’ de oorsprong van
dit denken vormt, blijft een vraag. “Er is voor het denken in de wereld, waar
het thuis is, geen deur vergrendeld, maar “naar de overkant is het uitzicht hem
benomen.”
Opmerkingen:
1
Rosenzweig verwijst hier naar de inleiding. Voor alle duidelijkheid: m.i.
betreft het hier § 10 – De wereld. Zie ook de samenvatting van en de
opmerkingen bij deze paragraaf.
2
Rosenzweig grijpt (zie “weer” in de eerste zin) ook terug op § 17. Voor een
goed begrip van deze paragraaf zou het nuttig zijn die nog eens te lezen.
3
Wat Rosenzweig onder “logos” verstaat, kan in de volgende paragrafen
duidelijk worden.
4
“Rosenzweig breekt hier met vroegere filosofische opvattingen, als zou de
wereld in het denken gerealiseerd kunnen worden. Voor hem is de wereld een
realiteit, zoals we in het Tweede Deel kunnen lezen, een geschapen realiteit.
Het denken is in de wereld “geldig en toepasbaar” en denkt zo zelf. Zie ook de
laatste zin.
5
Alex van Ligten tekent aan dat het citaat in de laatste zin
aan Goethe ontleend is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten