34 – Bij de methode
“Van de
wereld weten wij niets.” Maar het is een “niets weten” van de wereld. Ook hier komt
Rosenzweig via “iets” in het “positieve”. Ons geloof in de wereld is zeker
hypothetisch, we kunnen ons daar alleen maar van losmaken. Dit hypothetische
zal omslaan in een antihypothetisch, absoluut onvoorwaardelijk van dit geloof.
Juist de wetenschap doet ons het onwetenschappelijke, maar gerechtvaardigde van
ons drievoudige geloof in God, mens en wereld beseffen. De twijfel van
Descartes t.a.v. alles gold het ene en algemene ‘al’. Voor de bewuste geest is
dit nu vervallen en daarmee is de twijfel niet meer absoluut, maar
hypothetisch. De twijfel is niet meer doel, maar middel van het denken. “Zo
verzinken wij opnieuw in de diepte van het positieve.”
Opmerkingen:
1
Nu loopt de eerste zin parallel met die van § 16. Dat kan
Rosenzweig zo doen op grond van zijn betoog in § 33. Het verschil tussen God en
wereld komt in § 35 aan de orde.
2
Evenals in § 18 wijdt Rosenzweig een paragraaf aan de
methode. Daar betrof het God, hier de wereld. De parallelle structuur per Boek
zullen we nog vaak constateren.
3
Interessant is dat Rosenzweig de verhouding tussen
wetenschap en geloof aansnijdt. Hij doet dit waar het de wereld en niet God
betreft. Interessant ook is de conclusie dat de wetenschap het
onwetenschappelijke van het geloof “schijnbaar” (!) rechtvaardigt en niet dat
de wetenschap ons zou vrijmaken van dit drievoudige geloof, nl. geloof in God,
wereld en mens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten