woensdag 2 oktober 2013



34 – Bij de methode


“Van de wereld weten wij niets.” Maar het is een “niets weten” van de wereld. Ook hier komt Rosenzweig via “iets” in het “positieve”. Ons geloof in de wereld is zeker hypothetisch, we kunnen ons daar alleen maar van losmaken. Dit hypothetische zal omslaan in een antihypothetisch, absoluut onvoorwaardelijk van dit geloof. Juist de wetenschap doet ons het onwetenschappelijke, maar gerechtvaardigde van ons drievoudige geloof in God, mens en wereld beseffen. De twijfel van Descartes t.a.v. alles gold het ene en algemene ‘al’. Voor de bewuste geest is dit nu vervallen en daarmee is de twijfel niet meer absoluut, maar hypothetisch. De twijfel is niet meer doel, maar middel van het denken. “Zo verzinken wij opnieuw in de diepte van het positieve.”

Opmerkingen:
1             Nu loopt de eerste zin parallel met die van § 16. Dat kan Rosenzweig zo doen op grond van zijn betoog in § 33. Het verschil tussen God en wereld komt in § 35 aan de orde.
2             Evenals in § 18 wijdt Rosenzweig een paragraaf aan de methode. Daar betrof het God, hier de wereld. De parallelle structuur per Boek zullen we nog vaak constateren.
3             Interessant is dat Rosenzweig de verhouding tussen wetenschap en geloof aansnijdt. Hij doet dit waar het de wereld en niet God betreft. Interessant ook is de conclusie dat de wetenschap het onwetenschappelijke van het geloof “schijnbaar” (!) rechtvaardigt en niet dat de wetenschap ons zou vrijmaken van dit drievoudige geloof, nl. geloof in God, wereld en mens.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten