36
– Oerwoord, teken
“De logos van de
wereld is niets dan toepasbaar, maar ook overal en altijd toepasbaar, dat wil
zeggen: algemeen geldig.” In het ‘ja’ werd het ‘zo’ vastgelegd en bevestigd,
daardoor is het algemeen-geldig (zie o.a. § 22). Een predicaat, bv. “vrij”,
heeft een algemene betekenis die in het specifieke taalgebruik een
verbijzondering krijgt. “Het ‘ja’ fundeert alleen de toepasbaarheid; het is
geen wet van de
toepassing zelf. In de beaming, waarin aan het ‘niets’ van God het goddelijke
wezen ontsprong, toonde zich de oneindigheid van beaamde ‘niet-niets’ als
oneindig zijn’ van de
goddelijke physis.” In de wereldlijke logos zien wij de oneindigheid van het
beaamde ‘niet-niets’ Die absoluut
algemene, in de wereld ingesponnen logos kunnen we in een formule als “A”
benoemen. De noodzakelijkheid waarmee de toepassing zich voltrekt, dat is de
passief aantrekkende kracht, die van
de logos uitgaat, drukken we in de volgende formule met “=”
uit. Zo krijgen we “=A”, dat is het symbool voor de weeldgeest, die zowel in de
“natuurlijke” als in de “geestelijke” wereld wordt uitgestort en daarmee
vermengd. Daarbij tekent Rosenzweig aan dat hij de inkleuring van Hegel, die de
logos tot een goddelijke kracht maakt, afwijst. Hij hecht meer waarde aan de
romantische benamingen “aardgeest”en “wereldziel” door de jonge Schelling en
ook wel Novalis.
Opmerkingen:
1
Rosenzweig grijpt met zijn opmerkingen over “ja” en “zo” terug op § 22 e.v.
2
In § 23 wordt de Goddelijke vrijheid “eenmalig” en “nooit afzonderlijk”
genoemd. Op grond daarvan plaatst Rosenzweig dit begrip als “A=” in de formule.
Nu plaatst het algemene van de
wereldgeest, die hij “oneindig toepasbaar” noemt, in de formule als “=A”, in
het predicaat dus.
3 Logos is een begrip dat in de
Griekse klassieke filosofie een grote rol speelt. J.A. den Ouden geeft een
correcte beschrijving, die ik citeer: “Heraclitus van Ephese, die het begrip
omstreeks 500 v. Chr. in de wijsbegeerte introduceerde, verstond eronder de
universele, zingevende ‘formule’ of noemer waartoe alle verschijnselen zijn te
herleiden. Het is het ordenende beginsel, de kosmische wetmatigheid die zowel
het wereldgebeuren in stand houdt alsook de mensenziel bestiert.
In de Stoa werd dit vanaf ca. 300 v. C. verder uitgewerkt tot de alles doordringende
immanente wereld-rede, die niet alleen kosmische processen beheerst maar ook
als vormbepalende code in ieder individu is ingebouwd.”[1]
De auteur stelt in zijn bouwsteen, dat die Logos in het Johannesevangelie
is opgevoerd en verwijst hiervoor naar enkele bijbelplaatsen, alsmede naar de
Joodse wijsgeer Philo van Alexandrië (ca. 25 v.C. – ca. 45 v.d.g.j..), die een
verbinding tot stand heeft gebracht tussen zijn Joodse wortels en de klassieke
Griekse filosofie. Pas Origenes[2] (185 – 253)
heeft dit standpunt in de christelijke kerk ingebracht. “Gepokt en gemazeld in
de Griekse wijsbegeerte, herkent hij daar het centrale concept logos – niet alleen ‘woord’, maar ook
‘rede’ – en leest neo-platoonse filosofie van het ‘zijn’ in de joodse tekst van
Johannes. De logos ís God en Jezus ís
de logos en dus is Jezus God.” “Maar
de schrijver van het Johannesevangelie had het Hebreeuwse woord dabar in het hoofd en zocht aansluiting
bij de voorstelling uit het boek Spreuken over Vrouwe Wijsheid die sprekend
wordt opgevoerd: ‘Jhwh heeft mij
voortgebracht als begin van zijn weg / vooraf aan zijn werken vanaf toen’
Spreuken 8:22). In de latere rabbijns-joodse traditie werd Vrouwe Wijsheid
gelijkgesteld met de Torah, de woorden die gedaan moeten worden. Dat bedoelt
Johannes als hij het woord logos
gebruikt”. Aldus Alex van Heusden. Daarbij kunnen we nog vermelden dat de
Septuaginta overal, waar Torah staat, dit met Logos vertaalt. Het Woord is
de wegwijzing, de leefregel.
4 Rosenzweig wijst
resoluut de vergoddelijkende visie van Hegel af. Ook in het evangelie van
Johannes dienen we die interpretatie van het begrip Logos in het eerste
hoofdstuk af te wijzen. Het is een zeer poëtisch begin van het overigens ook
fijnzinnig geschreven evangelie. Het lijkt er op dat Johannes aan zijn verslag
van zijn rijke ervaring met Jezus, die duidelijk de rest van zijn levensgang
bepaald heeft, eerst een hymne heeft willen schrijven – misschien ook gebruik
heeft gemaakt van een bestaande hymne, die hij heeft aangepast. Ik geef één voorbeeld,
“…het opklimmend parallellisme: in een volgend vers wordt steeds op een
sleutelwoord uit het vorige teruggegrepen (in vs. 1 is dat het begrip ‘het
Woord’.[3]
5
In den beginne was het Woord, en het Woord
was bij God, en het Woord was God.
“In den beginne…”verwijst naar Gen.
1:1: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde.” “In den beginne” is de
vertaling van en archei, in Genesis 1
staat hier het hebreeuwse woord dabar.
Dit is geen tijdsaanduiding, maar kan beter als ‘in begin’ vertaald worden volgens
Nieuwenhuis[4]. Barnard
suggereert ‘in beginsel’ of ‘van hoofde aan’[5] het is
vooruitwijzend, wijst op een doorlopend begin, op een nieuwe aanvang.
En dan het Woord, waarop ik al uitvoerig ben ingegaan. Hier moeten we het
krachtdadige, scheppend spreken van God zien. God sprak: “Licht” en evoceerde
hiermee het licht. Hier is sprake van de stichtende kracht van God die de
werkelijkheid oproept, een harmonische, geordende werkelijkheid, die echter
door menselijk toedoen ongeordend, chaotisch is geworden. In vers 2 wordt
gesproken over de duisternis en in vers 3 wordt het licht geroepen. Het
tohuwabohu is de chaos, de dood. In de duisternis van de dood klinkt Gods stem
en roept de chaos tot de orde: Er zij licht! Eigenlijk staat er alleen: Licht! Dat Woord wordt hier, bij
Johannes, al in vs. 1, genoemd: …en het Woord was bij God, en het Woord was
God. Het Woord is Torah: Torah is volgens joodse opvattingen pre-existent,
dat wil zeggen dat het van voor alle tijden bij God aanwezig is. Die
pre-existente Torah is veel rijker dan de Torah die op Sinaï gegeven is, want
die is voor mensen bevattelijk en dat is de pre-existente Torah niet. Van daar
ook: het Woord was God. In Spreuken 8:22-36 staat van de Wijsheid dat zij pre-existent
is: “De eeuwige schiep mij aan het begin van zijn wegen, nog vóór zijn
werken, van oudsher. Van eeuwigheid ben ik gevormd, vanaf het begin, voordat de
aarde ontstond . Wijsheid is het inzicht dat je verwerft door Torah te
bestuderen, wijsheid en Torah hangen dus nauw samen: mèt Torah wordt de
Wijsheid in potentie geschonken. Als je dan I Joh. 1:1-2 leest, zie je dit
terug, maar er komt een thema bij; het leven: “Hetgeen van den beginne was,
hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen
wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens;
Want het Leven is geopenbaard, en wij hebben het gezien, en wij getuigen, en
verkondigen ulieden dat eeuwige leven, hetwelk bij den Vader was, en ons is
geopenbaard.) Diezelfde Wijsheid
zegt als personificatie in Spreuken 8: 30: Ik was dagelijks (Zijne)
vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende. Met zo’n tekst
verliest het Woord, de Wijsheid, alle zwaarwichtigheid en wordt lichtvoetig.
Prachtig toch!?
In de vertalingen is een misverstand geslopen.
De Statenvertaling zegt: Het Woord was God. Dat staat er niet in het
Grieks. We lezen daar: kai theos en ho logos: En God was het Woord. Niet
de Logos wordt dus vergoddelijkt, maar God valt samen met zijn Woord. Hij is
voor honderd procent waarachtig, Hij is betrouwbaar. Ook dit is een argument om
de Logos niet volgens de Griekse filosofie te verklaren. In het kielzog van de
Statenvertaling zijn vele vertalingen mee in de fout gegaan. De Naardense
Bijbel en Chouraqui vertalen o.a. wel correct.
[1] Ouden, J.A. den, (red.)
Zestig bundels. 30 jaar Landmerk (1971-2001) over de Opperbouwmeester
des Heelals, Gouda, 2002, p. 55-59
[2] Alex van Heusden, Van
Johannes naar Origenes, Roodkoper oktober 2006, p. 23
[3] “Studiebijbel, dl. V, p.11
[4] Nieuwenhuis, p. 428
[5] Willem Barnard, Stille Omgang, Brasschaat, 1992, p. 23
Geen opmerkingen:
Een reactie posten