37 De voleinding van de wereld
In 36 kwamen
de wereldgeest en de logos ter sprake. Nu behandelt Rosenzweig de daar ook al
genoemde wereld. Maar we zijn nu helemaal uit de gedachtenwereld van Hegel
gestapt. De wereld is een feitelijkheid en als zodanig verbijsterend. De wereld
is niet statisch, maar dynamisch. Alles verandert onophoudelijk. De geest
brengt in haar steeds nieuwe gestalten voort. De natuur, ook de onbezielde,
vernieuwt zich onophoudelijk. Er is een volheid van gezichten en gedachten. Zoals
de zon een wonder is, is het oog dat hem aanschouwt, dit ook. Die volheid is
ontsprongen aan het niets, is dus weer een niet-niets. Rosenzweig gebruikt het
woord “doorbreken”, er is dus sprake van forceren. Het niets wordt ontkend, er
ontstaat iets geheel nieuws, het niets wordt met ongekende kracht ontkend. Die kracht
is oneindig, het steeds verschijnen en verdwijnen van uiterlijke zaken, “gezichten”,
is eindig in die zin dat al die verschijnselen eindig zijn.
Opmerking
Alex van
Ligten vertaalt hier “Gebild” met schepping. Dit is m.i. onjuist, want voor dat
woord kent het Duits het woord “Schöpfung”.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten