woensdag 3 april 2013



9 – Het meta-ethische

De filosofie meende die individuele mens in de ethiek te kunnen vatten. De ethiek moest echter de individuele daad in het kader van het weetbare al te brengen, waarmee het individuele aspect weer verloren ging en de ethiek een leer van de gemeenschap als een deel van het ‘zijn’ werd. De onderscheiding van ‘handelen’ en ‘zijn’ alleen bleek niet voldoende. Het ‘handelen’ had moeten worden verankerd in een van het ‘zijn’ afgescheiden ‘karakter’, alleen bij Kant was het individuele karakter aanwezig. Juist hij maakte de individuele ethische overweging weer algemeen. Door zijn toedoen verzonk het vrijheidsbegrip in de wereld van de verschijnselen. Hegel kon op zijn werk voortbouwen. Schopenhauer liet de wereld in de wil opgaan, waardoor het onderscheid tussen het ‘zijn’ van de mens en het ‘zijn’ van de wereld verloren ging.
In het door Nietzsche geïnitieerde nieuwe filosoferen was er voor de ethiek geen plaats. Zo komen Lebensanschauung, visie op het leven, tegenover Weltanschauung, visie op de wereld, te staan. De tegenstelling tussen die twee betreffen nu juist de ethiek binnen de wereldvisie. De vragen m.b.t. de thiek worden zodanig toegespitst, dat men van denken over ethiek, dus van meta-ethiek mag spreken.

Opmerkingen:
1                    Rosenzweig voert het denken over de individuele mens door in de ethiek als leer van, denken over, het menselijk handelen. Dit handelen zou een handeling, een daad – individueel dus -, kunnen zijn, maar kan ook algemeen als “het” handelen kunnen worden opgevat. Het laatste blijkt van en met Kant tot en met Hegel het geval, terwijl Nietzsche de ethiek laar liggen
2                    Voor wat Kant betreft, bedoelt Rosenzweig met “de formulering van de ethische norm als de algemeen geldige daad” de categorische imperatief, die inderdaad een individuele beslissing met algemeen menselijk handelen verbindt.
3                    In de vorige paragraaf stelde Rosenzweig als eerste van de trits God-wereld-mens de mens aan de orde. Nu komt een nieuwe, aan de eerst genoemde trits nauw verbonden trits ter bespreking:
God               -           het metafysische
wereld                       -           het metalogische
                                               mens               -           het meta-ethische,
                  en dat in omgekeerde volgorde.
4                    In de laatste zin verklaart Rosenzweig de titel van deze paragraaf.
5                    In deze twee paragrafen wordt duidelijk dat de kritiek van Rosenzweig op het denken van het ‘al’ niet incidenteel is, maar dat dit een hoofdthema van de Einleitung genoemd mag worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten