maandag 13 mei 2013

15 – De oorsprong
Sinds Plato weten we dat de wiskunde haar beperkingen kent, ‘iets’ en ‘ergens’ leveren geen problemen op, maar het werkelijk ‘zelf’, de chaos van het ‘dit’ worden wel geraakt, maar niet getroffen. De wiskunde oogstte bij de filosofen eer, als zij het ‘algemene’ positief waardeerden. Zo niet, dan was het omgekeerde het geval. Haar beperking werd pas na de ‘val’ van het idealisme erkend. Hermann Cohen ontdekte in de wiskunde een instrument van het denken, omdat zij de elementen laat voortkomen, niet uit het ‘niets’ van de ene en algemene nul, “maar uit het bepaalde, telkens bij dat gezochte element ingedeelde ‘niets’ van het differentiaal.” Het differentiaal is het bij uitstek geschikte instrument om het algemene ‘niets’ te breken. “Twee wegen ontsluit het zo van het ‘niets’ tot het ‘iets’: de weg van de beaming van dat wat niet ‘niets’ is, en de weg van de ontkenning van het ‘niets’. Omwille van deze beide wegen is wiskunde de gids. Ze leert in het ‘niets’ de oorsprong beseffen van het ‘iets’.” Rosenzweig waardeert de “meester” Cohen, omdat hij de “logica van de oorsprong, … het nieuwe concept van het ‘niets’ ontwikkelde.” Hij stelde zich hiermee lijnrecht tegenover Hegel op, die de logica op het zijn fundeerde. “Want voor de eerste keer besefte en erkende hier een filosoof, die - … - zichzelf nog voor een “idealist” hield: dat het denken, wanneer het uittrok om “louter voort te brengen”, niet op het ‘zijn’ stootte, maar – op het ‘niets’ “. Kant wees weliswaar de weg met zijn ontwrichting van de drie “rationele” wetenschappen, hij formuleerde het ‘niets’ weliswaar drievoudig, maar hij ging niet verder op de ingeslagen weg. Rosenzweig stelt het “ding-op-zich” gelijk aan het metalogische en het “intelligibele” karakter aan het meta-ethische. Ook als hij spreekt over “de geheimzinnige wortel” van beide, raakt hij aan het metafysische ‘niets’ van het weten. Hij erkende zo het drievoudige ‘niets’ van het weten, waarin wij hopen, aldus Rosenzweig,  het ‘al’, dat nu verbrokkeld is, terug te vinden.

Opmerkingen:
1             Rosenzweig eert hier zijn leermeester Hermann Cohen, auteur van Religion der Vernunft aus den Quellen des Judentums. Inken Rühle besteedt zo veel aandacht aan de verhouding tussen Cohen en Rosenzweig, dat ik volsta met daarnaar te verwijzen. Zie Hoofdstuk 3, Entscheidung für das Judentum. Zur Biographie Franz Rosenzweigs, en wel p. 56-62, Franz Rosenzweig und Hermann Cohen – “Das Licht Gottes ist die Seele des Menschen”.
2             John – Prof. Ir. J. E. – Rijnsdorp is lid van onze Rosenzweigkring. Hij verklaarde zich op mijn verzoek graag bereid een bijdrage te leveren over de differentiaal, iets waar ik bitter weinig van af weet. Met dank plaats ik in deze Opmerking 2 zijn uitleg van het begrip differentiaal.


HET BEGRIP ‘DIFFERENTIAAL’
aantekeningen van John Rijnsdorp (juli 2006)

‘Differentiaal’ is een basisbegrip in de analyse[1], de tak van de wiskunde die vooral toepassing vindt in de natuurkunde. Newton heeft de beginselen van de analyse ontwikkeld[2] en toegepast op de bepaling van de baan van een planeet (met name de aarde, maar het resultaat is algemeen geldig) om de zon. Zo kon hij, uitgaande van het door hem ontwikkelde concept ‘zwaartekracht’, aantonen dat deze baan een ellips is, precies de vorm die door Kepler voor de aarde uit de waarnemingen was afgeleid. Het zou te ver voeren om alle wiskundige bewerkingen hier weer te geven, want die zijn boven het niveau van atheneum en gymnasium. Maar de baanbeweging geeft wel inzicht in de betekenis van het begrip differentiaal.
We gaan uit van een willekeurige positie van de planeet ten opzichte van de zon[3]. De planeet heeft dan een snelheid in een bepaalde richting. Op grond van het traagheidsprincipe volhardt de planeet in deze snelheid. Maar de zwaartekracht voegt er iets aan toe: een verandering van de snelheid in de richting van de zon. Deze verandering, de zwaartekrachtcomponent,  moet opgeteld worden bij de traagheidscomponent, waardoor de grootte en de richting van de totale snelheid veranderen. Als de zwaartekrachtscomponent onveranderlijk zou zijn, dan is het verhaal rond en kunnen we de beweging van de aarde probleemloos uitrekenen. Dit is echter niet juist, want iedere beweging van de aarde brengt een verandering teweeg in de positie van de zon gezien vanuit de aarde. Dit leidt tot veranderingen in beide componenten van de snelheid, zowel in grootte als in richting. Daarom moet men na een korte tijdsduur, aan de hand van de nieuwe positie van de planeet, de berekening opnieuw uitvoeren. Dit wordt voortgezet totdat we zo vaak rond zijn gegaan dat de definitieve baan is bereikt. Zo wordt dat ook gedaan in de nabootsing van het gebeuren met de computer. Daarbij moet de lengte van de genoemde tijdsduur goed gekozen worden in verband met de vereiste nauwkeurigheid van de berekeningen. Des te nauwkeuriger, des te korter de tijdsduur.  
Maar de resultaten van deze berekeningen zijn niet meer dan een benadering van de echte beweging. Als je het uiterste van de nauwkeurig wilt bereiken dan moet je de tijdsduur verkleinen tot, populair gezegd, oneindig klein, dus ‘niets’ volgens Rosenzweig. Wiskundigen houden echter niet van iets oneindig kleins. Die definiëren de differentiaal min of meer overeenkomstig het eind van de vorige alinea, als een soort weddenschap: bij wat voor vereiste nauwkeurigheid, hoe extreem ook, hoort een tijdsduur, hoe klein ook, die maakt dat de vereiste nauwkeurigheid wordt gehaald. De zo gevonden tijdsduur heeft dan de vorm van een differentiaal[4].
Newton heeft het geluk gehad dat, uitgaande van de eigenschappen van deze differentiaal, een gesloten en perfecte wiskundige bepaling mogelijk is, die exact de vorm heeft van een ellips. Als er meerdere hemellichamen bij betrokken zijn dan lukt dat niet, en blijft alleen een benaderende berekening mogelijk in de geest van het voorgaande. In de astronomie is dat het zogenaamde drie-lichamen-probleem, waarop in het verleden diverse wiskundigen hun tanden hebben stukgebroken. De tijdsduur heeft dan de vorm van een differentie, in plaats van een differentiaal[5].

3             Rosenzweig zet helder uiteen, hoe Cohen zich “idealist” noemt, maar toch de wig in het systeem zet en hoe Kant eigenlijk al de voorzet gaf. Rosenzweigs dissertatie Hegel und der Staat geeft al aan dat hij tijdens zijn studie met Hegel gepokt en gemazeld werd. Desondanks breekt hij het idealistische systeem in stukken, vanaf § 1 tot en met § 15. Elders in Der Stern komt hij hierop terug.
4             Nu terugziend op deze Einleitung moet ik erkennen dat Rosenzweig hierin een vooruitblik biedt op zijn Eerste Deel, die hoewel soms met een hoog abstractieniveau toch verhelderend zal werken bij het lezen van het Eerste Deel. Rosenzweig kadert een aantal zaken heel duidelijk in ter voorbereiding van het Eerste Deel. Hij begint met een scherpe aanval op het idealisme met inzet van het gegeven van de dood. Daarna introduceert hij de elementen God, mens en wereld, waarin volgens hem het ‘al’ uiteenvalt. Daarmee samenhangend introduceert hij het begrip metafysica bij God, metalogica bij wereld en meta-ethica bij mens. Dit overigens in omgekeerde volgorde. Tot slot introduceert hij de wiskunde en de differentiaal als middel om van een niets, met nadruk niet het niets, tot een iets te komen. De openingszin van § 16, de eerste paragraaf van het Eerste Boek van het Eerste Deel, Metafysica, bevat dan ook de woorden “God” en “niets”.


[1] Vroeger werd het aangeduid met de term differentiaal- en integraalrekening.
[2]  Onafhankelijk van Newton heeft ook Leibniz de analyse vorm gegeven. 
[3]  Die snelheid mag niet te groot zijn, omdat de planeet dan in de wereldruimte verloren gaat.
[4]  In wiskundige notatie: dt
[5]  In wiskundige notatie: Δt

Geen opmerkingen:

Een reactie posten