woensdag 8 mei 2013



14 – Wiskunde en teken
Rosenzweig suggereert dat zijn inleiding ten einde loopt en verstrekt ons vervolgens een korte inhoud van het voorafgaande, die uiteraard niet nog eens samen te vatten is. Dan komt hij toch met iets nieuws. Hij besluit zijn korte inhoud met:
Ø  de oriëntering op de mens, die het thema van de ethiek is,
Ø  de oriëntering op de wereld, die het thema van de logica is,
Ø  de oriëntering op God, die het thema van de fysica is.
Rosenzweig noemt dit “afgebakende gebieden”. Hij poneert nu dat wij van buitenaf  - hij noemt dat “de ‘nietsen’ van het weten” – doorstoten tot deze gebieden, waarmee we bij het ‘iets’ van het weten zijn aangekomen. Daarmee is er een klein resultaat bereikt, we zijn van niets tot iets gekomen, al weten we nog niet wat er aan gene zijde van dat iets ligt. Nu is het lege ‘zijn’ dat aan het denken voorafgaat, voordat het met dit denken werd verenigd, volgens de klassieke filosofie een niets. Nu Rosenzweig met die klassieke filosofie, inzonderheid het idealisme, gebroken heeft, zoekt hij “naar het altijd durende dat niet eerst het denken nodig heeft om te zijn”. De dood mogen we daarom niet loochenen (zie § 1) en het niets maken we tot altijd durend uitgangspunt van het altijd durende. Het mag niet wezensonthulling van het loutere ‘zijn’ zijn, zoals in de klassieke filosofie. Rosenzweig spreekt niet over “het” niets, maar over “een” niets dat voorondersteld wordt bij “een bestaand element van het ‘al’ – lees: mens, wereld God – dat in zich zelf rust, “onoplosbaar en altijd durend”. Waar een ‘iets’’ herleid wordt uit zijn eigen ‘niets’, kan de wiskunde als wetenschap ons tot dienst zijn.
Opmerkingen:
1                    Rosenzweig tovert dat ‘niets’ niet uit het ‘niets’ te voorschijn. In de eerste zinnen beschrijft hij al hoe het tot de drie elementen – God, mens, wereld – versplintert, elementen waarvan wij nog niets weten. Dat ‘niets’ is het uitgangspunt, waarop hij later in de paragraaf terugkomt.
2                    Alex van Ligten vertaalt in de drieslag die steeds begint met “oriëntering” “der Gott” met “die (bepalingaankondigend voornaamwoord) God…” hij zal dit ongetwijfeld in een volgende druk recht zetten.
3                    Rosenzweig pakt ook hier het idealisme aan, doordat hij ook het ‘niets’ individualiseert: hij wil niet over “het”niets schrijven, maar thematiseert het niets dat bij een iets hoort.
4                    Wiskundige tekens en symbolen spelen een grote rol in het Eerste Boek van het Eerste Deel.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten