donderdag 23 mei 2013



19 – Goddelijke natuur

Met ‘ja’ maak je een begin, met ‘nee’ is dit niet mogelijk. Het ‘ja’ is een uitgangspunt, kan niet zelf beaamd worden, evenmin ontkend. We benoemen het ‘ja’ niet, het is de “mogelijk aanwezige plaats voor het begin van ons weten”. Het probleem wordt gesteld. Het ‘ja’ mag niet op het ‘niets’ slaan en moet dus naar het niet-niets verwijzen. De beaming van het niet-niets vormt de oneindigheid van al datgene dat niet niets is: “Gods oneindige wezen, zijn oneindige feitelijkheid, zijn physis”.

Opmerkingen:
1             “Im Ja ist der Anfang” doet sterk aan Gen. 1 denken.
2             Franz Rosenzweig begon in § 16 met “Van God weten wij niets” en komt nu toch al met twee oneindigheidsbegrippen. Weten we dan toch al iets van God?  Wat hij schrijft, is een logische conclusie uit § 17, zoals ik dit in het slot van mijn weergave schematisch heb aangeduid.
3             Alex van Ligten plaatst een aantekening bij de namen Eckhart en Böhme. Ik neem aan dat dit bekende namen zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten